23/10/2025
In de verkiezingscampagne lijkt iedereen het eens: Nederland moet de NAVO-norm van 5 procent in 2035 halen. Maar achter die eensgezindheid schuilt een verkeerde focus. Het is positief dat de zelfredzaamheid van Nederland en Europa eindelijk een verkiezingsthema is, maar er is ook kritiek: het zou materieelprijzen opdrijven, nadelige economische gevolgen hebben en de winst zou grotendeels buiten Europa landen. In het licht van de geopolitieke realiteit is het toch verstandig de norm te handhaven, maar de uitgaven zo in te richten dat ze Europese zelfredzaamheid versterken in plaats van ondermijnen.
De logica hierachter is dat zelfredzaamheid twee onderdelen kent: Het vermogen om dreigingen af te slaan en de grootte van de dreigingen die eventueel afgeslagen moeten worden. Alle focus ligt nu op het eerste onderdeel. Militarisering om dat te versterken vergroot echter het risico op een wapenwedloop en op meer conflict, wat het tweede onderdeel juist ondermijnt. Als voorbeeld: hadden de Europese NAVO-landen (zonder de VS) in 2024 3,5 procent van hun bbp aan defensiematerieel uitgegeven, dan was dat zo’n 750 miljard dollar geweest – ruim vijf keer de totale uitgaven van Rusland. Dat kan als preventie maar ook als provocatie gezien worden. De vraag is dus niet alleen of we meer investeren, maar vooral waar we dat geld voor gebruiken.
Wat de internationale oorlogsdreiging, het tweede onderdeel van zelfredzaamheid, vermindert is vooral internationale samenwerking en diplomatie. Dit sluit aan bij Kant’s concept van perpetual peace, dat samenwerking tussen staten centraal stelt als basis voor duurzame vrede. Investeren in diplomatieke kanalen, multilaterale samenwerkingsverbanden en vredesinitiatieven versterkt het vermogen van Nederland en Europa om conflicten te voorkomen, in plaats van ze alleen te bestrijden.
Diplomatieke inspanningen zoals bemiddeling en dialoog versterken het vertrouwen tussen staten en verkleinen de kans dat spanningen escaleren tot gewapende conflicten. Bovendien kan ontwikkelingshulp gericht op onderwijs het aantal grensoverschrijdende terroristische aanslagen met wel 70% verminderen en blijkt conflictpreventie honderd keer goedkoper dan conflict. Het huidige voornemen om het budget voor ontwikkelingssamenwerking te verminderen kan hiermee ook worden bestreden. Huidige en toekomstige ontwikkelings- en diplomatieprojecten kunnen onder het nieuwe defensiebudget vallen, zodat Nederland zowel zijn eigen veiligheid versterkt als bijdraagt aan het langetermijndoel van mondiale demilitarisatie.
Daarom is het voor Nederland niet alleen wenselijk, maar ook strategisch verstandig om te investeren in diplomatie en ontwikkelingssamenwerking als middel om de omvang van externe dreigingen te verkleinen. In plaats van te discussiëren over het precieze percentage en alles blindelings te investeren in wapens, zouden partijen zich beter kunnen afvragen hoe dat budget het best kan bijdragen aan Europese zelfredzaamheid.
Wereldwijde demilitarisatie lijkt vandaag ver weg, maar historisch gezien bewegen we wel die kant op. Toch is de geschiedenis niet deterministisch – vrede vereist doelgerichte actie en strategische keuzes. Door defensie-uitgaven te besteden aan diplomatieke initiatieven en ontwikkelingshulp, kan Nederland niet alleen bouwen aan duurzame zelfredzaamheid, maar ook bijdragen aan wereldwijde demilitarisatie.
10/10/2025
Wanner is het tijd voor een humanitaire interventie?
Stel je eens voor: het zojuist uitgeroepen staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas houdt stand tot de uitreiking van de Nobelprijs voor de Vrede. De prijs gaat naar president Trump die hem met bravoure ontvangt. Stel dat hij als gevolg daarvan zijn handen niet meer vies maakt aan het vredesproces tussen Israëliërs en de Palestijnen – waarom zou hij? En als dat nou als gevolg zou hebben dat Netanyahu en zijn extremistische kabinet hun plan zullen doorzetten: Het verdrijven van de Palestijnen, het uitroeien van de mogelijkheid om zich als volk te ontplooien en uiteindelijk het stichten van “Groot-Israël”. Wat doet de rest van de wereld dan?
Zou de mensheid dan wél in staat zijn om in te grijpen door een humanitaire interventie in Palestina in te zetten om de misdaden van Israël daadwerkelijk te beëindigen? Zo’n interventie is een militaire inzet die geweld gebruikt met het expliciete doel om grove mensenrechtenschendingen te beëindeigen, en gaat dus verder dan traditionele VN-vredesmissies met slechts een beschermingsmandaat. Tijdens de afgelopen Algemene Vergadering van de VN maakte Gustavo Petro zich hard voor de oprichting van een dergelijke internationale strijdmacht van landen die “genocide niet accepteren”, om Palestina te bevrijden en het geweld te stoppen.
Alle lidstaten van het Genocideverdrag zijn namelijk verplicht genocide te voorkomen en, als dat niet gelukt is, de verantwoordelijke te berechten. Dit geldt ook voor grove schendingen van het oorlogsrecht onder de Geneefse Conventies. Tegelijkertijd weten we dat dit recht in de praktijk vaak botst met geopolitieke realiteit. De permanente leden van de Veiligheidsraad kunnen met vetorecht precies die collectieve actie blokkeren die nodig is om dergelijke schendingen te stoppen. Dat feit ontslaat andere staten echter niet van hun eigen verplichtingen.
In het licht van het verbod op het gebruik van geweld in het Handvest van de VN is elke militaire actie in principe streng begrensd. Juist daarom is het relevant dat Palestina de internationale gemeenschap uitnodigt om in te grijpen om de genocide te stoppen. Landen die daarop ingaan zouden hierdoor niet de territoriale integriteit van Palestina schenden. Dat creëert een zeldzaam helder juridisch raamwerk voor een interventie.
Er zijn natuurlijk andere opties om te handelen, maar die schieten één voor één tekort. Economische sancties blijken uit recent onderzoek bloediger te zijn dan oorlog. Soft diplomacy of achterkamertjesdiplomatie, zoals die van Nederland – legt nog minder zoden aan de dijk dan het hard diplomacy wat we van Spanje en Ierland al zagen, die nu geleidelijk vaker voorkomt onder traditionele bondgenoten van Israël die Palestina erkennen. Echter, lijkt ook die optie geen verandering teweeg te brengen in de houding van Israël ten aanzien van de Palestijnen. VN-vredesmissies blijken te duur, traag, en vooral niet daadkrachtig. Niets doen is in feite kiezen voor het recht van de sterkste, iets wat pacifisten terecht zou moeten verontrusten aangezien het onvermijdelijk leidt tot een escalatie van conflicten en oorlogen.
Wat overblijft is de humanitaire interventie. De aanwezigheid van een multinationale troepenmacht, samengesteld uit landen zonder directe belangen in het conflict, bijvoorbeeld Spanje, Ierland, Colombia of Kenia, zou mogelijk al voldoende afschrikkende werking kunnen hebben. Zou het Israëlische Verdedigingsleger daadwerkelijk gericht op Europese troepen schieten?
Een dergelijke interventie zal extreem zorgvuldig moeten worden vormgegeven. Ze mag niet vervallen in regime change zoals in Libië, waarmee het meer schade achterliet dan wat het eventueel vermeden had. Perfect zal het nooit zijn – dat is geen enkele humanitaire interventie geweest. Kosovo, Cambodja, Oost-Timor: ze laten zien dat er altijd fouten, gevolgen en kritiek zijn. Maar wat de gevolgen waren geweest van niet ingrijpen kunnen we nooit weten. Kosovo staat nu in de boeken als een overwegend geslaagde interventie; het had ook een tweede Srebrenica kunnen worden.
Laten we hopen dat deze column nooit relevant hoeft te worden. Dat geweld niet meer nodig zal zijn voor Palestijnen om hun recht op zelfbeschikking te realiseren. Maar hopen is geen beleid. Dus als het staakt-het-vuren toch onsuccesvol blijkt, schaar ik mij achter Petro’s oproep om niet langer te blijven steken in verontwaardiging en daadwerkelijk een internationale humanitaire interventie te organiseren om genocide en etnische zuivering van de Palestijnen te stoppen.
10/08/2025
“Nooit meer” kost wat en daar moeten we een keer eerlijk over zijn
“Nooit meer” is geen toverformule. Eerst spreek je de woorden uit, maar dan begint het harde werk: moeite doen, offers brengen en macht afstaan. Als het simpel was om gruwelijkheden te voorkomen, zou de twintigste eeuw minder wreed zijn uitgevallen.
Onze eigen geschiedenis laat het gemak van wreedheid zien. In 1938, aan de grens bij Winterswijk en Kerkrade hield de marechaussee Joodse vluchtelingen tegen die nog prikkeldraad in de polsen hadden. Ze werden teruggeduwd de armen van de Duitse politie in. Waarom? Omdat vluchtelingen eng waren, banen en huizen “inpikten” en, volgens kabinet-Colijn, ons “beperkte territoir” al vol was. Angst is de goedkoopste brandstof in de politiek, en dat wisten ze toen net zo goed als nu.
Anno 2025 aan dezelfde grens: Een groep bezorgde burgers trekt hesjes aan om zelf “bijstand” te verlenen aan de marechaussee, lees: vluchtelingen terugjagen. Wie alleen naar dat racistische burgerinitiatief wijst, kijkt weg van de echte regisseur: politiek Den Haag, en daar bedoel ik niet slechts Wilders mee.
Decennia legden we rekening van solidariteit neer in de periferie. Asielzoekerscentra staan zelden op de Zuidas; zij concurreren niet met mensen die drie badkamers hebben maar met starters in krimpregio’s. Wie in Amsterdam-Zuid woont, hoort het alleen in talkshows. Geen inspanning, geen moeite.
Dat is de kern van het probleem. Na 1945 hebben we een indrukwekkend en overwegend succesvol papierwerk gebouwd om herhaling van de Holocaust te voorkomen: het Vluchtelingenverdrag, het EVRM, de Dublin-regels. Maar papier kost niks totdat je het in praktijk brengt. Onderdak, zorg, onderwijs, begeleiding naar werk. Politici verkochten het ideaal, maar vergaten het prijskaartje. Alsof “nooit meer” een gratis app is: downloaden, voorwaarden accepteren, klaar.
Intussen ontstond een vacuüm die makkelijk gevuld werden met angstargumenten. Toen: “Werklozen hebben al honger.” Nu: “Woningnood, ziekenhuisbedden, lerarentekort.” Toen: “We moeten antisemitische onrust voorkomen.” Nu: “We moeten sociale spanningen voorkomen.” De retoriek wisselt hooguit van doelgroep, de kern blijft: wij hebben te weinig ruimte, te weinig geld, te weinig geduld voor de ander.
Als gedacht wordt dat Nederland voor oorlogsvluchtelingen wél uitzonderingen zou maken en dat het probleem zit bij de "economische migrant" – wat die term ook mag betekenen. VVD-kamerlid Rajkowski maakt op X (voorheen twitter) duidelijk dat Nederland ook geen plek heeft voor vluchtelingen uit het dodelijkste gebied op dit moment. De retoriek is dus weinig veranderd.
En dat terwijl dezelfde bewindslieden zich, geheel terecht, luid uitspreken tegen hedendaags antisemitisme. We verdedigen de nagedachtenis van de mensen die we ooit wegstuurden met argumenten die we nu recyclen tegen nieuwe vluchtelingen.
Hoe doorbreken wij dat patroon? Niet door elkaar de les te lezen vanaf een moreel podium. Wel door eindelijk transparant te zijn over de echte kosten én de echte baten, over de spanning tussen internationale en nationale solidariteit. Vluchtelingenopvang kost belastinggeld, ja. Maar het brengt op den duur ook arbeidskrachten in een vergrijzende economie en innovatie in een verstarde markt met zich mee. Benoem beide kanten, verdeel de lasten eerlijk (neem een voorbeeld aan Arnhem) en geef gehoor aan historicus Harari: In een democratie is luisteren net zo belangrijk als vrijheid van meningsuiting.
Durf bovenal toe te geven dat internationale solidariteit een prijs heeft. Dat je iets afstaat om een fundamentele waarde hoog te houden. Dat het hooghouden daarvan verbinding brengt, levens redt en ervoor zorgt dat een ander eerder geneigd zal zijn hulp te bieden wanneer wij aankloppen. Wie dat hardop zegt, ontneemt de angstzaaiende populist zijn munitie.
“Nooit meer” is een inspanningsverplichting. In 1938 bestond slechts de morele plicht om mensen te beschermen, en we lieten haar bewust vallen door grenzen te sluiten. Pas na de oorlog legden we afspraken vast, maar ook die hebben pas betekenis als we bereid zijn de prijs ervoor te betalen. Alleen als we de prijskaartjes tonen, en collectief besluiten ze te betalen, wordt “nooit meer” eindelijk meer dan een plechtig cliché.
29/07/2025
Over Gaza, genocide en de noodzaak van precisie in het debat
Dat er in de academische wereld en in de media onenigheid is over de kwalificatie van wat er in Gaza gebeurt als genocide onenigheid is logisch maar brengt onnodig veel polemiek voort.
Het verschil tussen holocaustspecialisten en genocide-experts ten aanzien hiervan is terug te leiden tot het bestaansrecht van die twee disciplines. Genocide-experts willen genocides voorkomen, waarvoor iets eerst als genocide gekwalificeerd moet worden. Holocaustspecialisten verkeren zich in het correcte wereldbeeld dat de holocaust uniek is, waardoor de denkfout dat elke genocide er precies zo uit zou moeten zien als de holocaust makkelijk gemaakt is.
Het genocideverdrag kent die gelijkstelling niet. De bedoeling van het verdrag is om genocides te voorkomen en daardoor is het generalistisch opgeschreven. Als genocidale acties uitgevoerd worden met het doel om een nationale, raciale, etnische, of religieuze groep uit te roeien, is er sprake van genocide. In het verdrag staat zelfs expliciet dat er voor de holocaust ook genocides waren gepleegd.
In dit licht is het verbijsterend hoe columnisten te pas en te onpas anderen betichten van antisemitisme wanneer die stellen dat Israël genocide pleegt. Onlangs bekritiseerde Ephimenco in “wat in Israël gebeurt is eerder etnische zuivering dan genocide” kranten die stelden dat er sprake van genocide. Hij beargumenteerde dat Israël geen genocide, “enkel” etnische zuivering pleegt en dat Israël betichten van genocide antisemitisch is.
Ten aanzien van de feitelijke juistheid van het onderscheid tussen genocide en etnische zuivering heeft Mulder in “zo cruciaal is het verschil tussen genocide en etnische zuivering niet” al netjes uitgelegd dat historisch gezien deze acties niet zo ver uit elkaar liggen. Juridisch gezien is die scheidslijn ook niet zo rigide, zo kan etnische zuivering op zichzelf al een genocidale actie zijn. In tegenstelling tot genocide, waar de focus op de groep ligt, is etnische zuivering gericht op een grondgebied en het leegmaken daarvan.
Een verkeerde gedachte is dat iets pas genocide is wanneer deze voltooid is. Artikel 2(c) van het genocideverdrag stelt dat de handeling om “het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging” een genocidale actie is. Acties die erop gericht zijn houdt in dat de gevolgen nog niet voltooid hoeven zijn: als die acties de bedoeling hebben om het voortbestaan van de groep te verhinderen kan het al een genocidale actie zijn. Het doden van alle individuen van een groep is dus niet de enige genocidale actie. Handelingen die worden voorgeleid als “etnische zuivering” maar eigenlijk gericht zijn op het onmogelijk maken van het voortbestaan van een groep – bijvoorbeeld door Palestijnen te verdrijven van hun land.
Deze interpretatie is ondersteund door het Internationaal Tribunaal voor het Voormalig Joegoslavië, dat oordeelde dat etnische zuivering een genocidale actie kan zijn. In een recent rapport stelde ook B’Tselem, een gerenommeerde Israelische mensenrechtenorganisatie, dat etnische zuivering één van de genocidale acties is waarop de genocide van de Palestijnen berust. Dat Israël etnische zuivering pleegt betekent dus niet dat het geen genocide pleegt.
Het tweede deel van Ephimenco’s betoog, dat Israël van genocide betichten gelijk staat aan joden vertellen dat “zij geen haar beter zijn dan de Nazis”, is nog kwalijker. Deze vergelijking draagt bij aan het zwart-witdenken en polariserende berichtgeving over Israël’s acties in Gaza. Door Joden gelijk te stellen aan Nazis stelt Ephimenco dat het hele Joodse volk (ook die buiten Israël?) verantwoordelijk is voor de handelingen van de Israëlische staat. Joden en Israëliërs zijn niet automatisch verantwoordelijk voor de daden van de staat Israël. Dit denken wakkert de onderliggende denkbeelden van antisemitisme, en alle andere vormen van racisme, aan: het automatisch verantwoordelijk houden van hele groepen voor de daden van individuen.
De vraag of Israël in Gaza dan wel niet genocide pleegt, verdient een zorgvuldige, juridisch onderbouwde analyse, geen retoriek die onderliggend hele groepen verantwoordelijk stelt voor daden van staten. Er mag onenigheid bestaan, maar het debat moet gebaseerd blijven op de feiten en de wet, niet op zwart-witdenkende aannames die de polarisatie onnodig vergroten.
22/04/2025
Ja, humanisme is in verval, maar niet door het “falen” van het internationaal recht
In de golf van analyses over een kantelende wereldorde valt een terugkerend thema te herkennen: de internationale rechtsorde faalt en zou aan zijn eind zijn gekomen. De verleiding is begrijpelijk. De burgerslachtoffers in Gaza, het negeren van het Internationaal Strafhof en medisch personeel dat constant aangevallen wordt. Toch is deze conclusie te gemakzuchtig en gevaarlijk. Ze ondermijnt de wil om op te komen voor de internationale rechtsorde, ook bij wie daar nog wel voor te winnen is. Want herhaling werkt. En als zelfs de voorvechters afhaken, waarom zouden anderen dan nog geloven dat het ertoe doet? Taal is macht – ook die van kranten. Het beschrijft niet alleen de werkelijkheid, maar helpt haar vorm te geven.
Bovendien hangt er boven deze conclusie het misvatte, geromantiseerd idee dat er ooit een glorieperiode van internationale rechtsorde zou zijn geweest. Echter, sinds 2006 is Omar al-Bashir een voortvluchtige van het Internationaal Strafhof, ongehinderd ontvangen door talloze staten. De westerse ‘war on terror’ kostte volgens onderzoekers van Brown University minstens 408.000 burgers het leven, dan hebben we het nog niet over de gewonden. Sinds de jaren negentig heeft Rusland stukje bij beetje zijn illegale invloedssfeer uitgebreid met militaire aanwezigheid in Transnistrië, Zuid-Ossetië en Tsjetsjenië. Dat laatste geval telde alleen al 50.000 dodelijke burgerslachtoffers.
Zelfs de zogeheten ‘age of human rights’ in de jaren negentig, waarin mensenrechten zijn hoogtij leefde, ging gepaard met de enige twee juridisch erkende genocides naast de holocaust.
Daarnaast is in het social media tijdperk meer te zien – niet essentieel omdat er méér wordt geschonden. Neem Hafez al-Assads aanval op het Syrische Hamah in 1982. In minder dan een maand, enkele 10.000 doden – een schatting aangezien onderzoek hiernaar nooit is toegestaan. De wereld zweeg en we zullen nooit weten voor hoeveel meer mensenrechtenschendingen we zwegen. Het is positief dat dergelijke aanvallen niet meer in stilte gebeuren, maar het maakt ons ook gevoeliger.
De internationale rechtsorde heeft altijd in crisis verkeerd – en toch zijn er altijd mensen geweest die zich ervoor bleven inzetten.
Wanneer nu non-humanistische politici aan de macht komen, kijken veel humanisten instinctief naar het internationaal recht als laatste bastion van bescherming. Echter blijft het recht, ook het internationale, in de geest van Montesquieu, altijd afhankelijk van de politiek. En wie het recht daarvan los wil maken, droomt van een wereldwijde ongelimiteerde politiemacht zwevend boven staten – iets waar corruptie en willekeur onvermijdelijk op de loer liggen.
Toch doet het internationaal recht wél zijn werk. Het veroordeelt, documenteert, stelt normen – en ja, het zet door. Duterte, ex-dictator van de Filipijnen, zit in Den Haag in afwachting van zijn proces. Zoals we in Nederland niet zeggen dat het strafrecht faalt wanneer een moord wordt gepleegd, zo moeten we ook niet spreken van het falen van het internationaal recht wanneer staten hun verplichtingen niet nakomen. Het is niet het internationaal recht dat faalt – het is de internationale politiek die weigert het uit te voeren (zie weer Montesquieu).
Wat nationaal de liberaal-democratische grondwet in stand houdt, is een liberale-democratische politieke cultuur. Die opeenstapeling van deze nationale (afbrokkelende) culturen blijkt te zwak om de huidige wereldorde te dragen. Deze orde, vastgelegd in het internationaal humanitair recht en mensenrechten, is een humanistisch project, net een tandje hoger dan liberaal-democratisch. Als we dus werkelijk een wereldorde willen opbouwen gebaseerd op het idee dat ieder mens evenveel waard is, ongeacht grenzen, dan moet daar ook een politieke en culturele beweging tegenover staan. Dat begint bij verplicht onderwijs over de Europese Unie, de Verenigde Naties en internationaal democratisch burgerschap; een nieuwe generatie politici die niet alleen binnen nationale electorale cycli denken; media die de verbeeldingskracht inzetten voor een wereld waarin we ons daadwerkelijk grenzeloos verbonden voelen.
Ik wil de handelingen van autocratische leiders niet goedpraten noch alle kritiek op het internationaal recht de mond te snoeren – er valt genoeg te verbeteren. Mijn oproep is om het internationaal recht te zien als een jong project dat ons vraagt iets te bouwen. Niet alleen in verdragen, maar in klaslokalen, in parlementszalen, op televisie, in de geest van iedere burger. Humanisme is geen juridische constructie, het is een politieke en culturele keuze. Laten we daar onze energie in steken.
Een versie van deze blog is gepubliceerd in de Trouw
26/02/2025
Zelensky’s Trumpiaanse Diplomatie: Een Nieuwe Standaard?
Trump is een ondernemer. In die wereld respecteert de ene hardballer de andere. Hij schreeuwt, doet buitensporige eisen waarvan hij weet dat hij ze niet volledig zal krijgen en zorgt er via diplomatieke achterdeurtjes voor dat hij alsnog een middenweg bereikt, maar wel eentje die flink zijn kant op leunt. Zie Mexico in 2019: Trump dreigde met een invoertarief van 5% op Mexicaanse goederen tenzij de instroom van illegale migranten naar de VS zou verminderen. Binnen elf dagen voerde Mexico de Migrant Protection Protocols door, die asielzoekers verplichtte in Mexico te wachten op hun Amerikaanse procedures.
Schrijver en professor Kochan beargumenteerde dat Trumps onderhandelingsstijl bestaat uit het uitdelen en accepteren van kleine concessies, zolang zijn ego maar gestreeld wordt. Slimme zakenlui begrijpen dit en blijven hem geven wat hij zoekt: emotionele voldoening. Het gaat dus vooral om welk narratief Trump zijn achterban kan verkopen.
In dat licht moet je Trump’s beweringen ten aanzien van Oekraïne zien – en dat van Groenland ook trouwens. Trump eist van alles, maar er zit een strategie achter. Het gaat hem niet om retoriek, maar om grondstoffen. Oekraïne zit vol kritieke grondstoffen. Van de 34 grondstoffen die de Europese Raad als "kritiek" of "strategisch kritiek" bestempelt, liggen er 24 onder Oekraïense bodem. Dat belang geldt niet alleen voor Europa, maar ook voor de VS.
Zelensky's reactie lijkt deels uit het Trump-playbook te komen. Hij stelt openlijk dat Trump Kremlin-propaganda tot zich neemt en dat diens uitspraken over zijn lage binnenlandse populariteit pure leugens zijn. Dit doet Zelensmy niet volgens de Macron-en-Rutte-methode, maar haast met een Trumpiaanse houding. Achter Zelensky’s woorden schuilde echter, een realistische diplomatieke houding, aangezien Oekraïense gezanten, buiten de spotlights, wél onderhandelen over een deal waar die grondstoffen worden geruild voor Amerikaanse militaire steun. De eerste buitensporige eis van Trump schoof hij van tafel, maar na een paar dagen ligt er nu toch wel zo’n deal.
Waarom dan die openlijke aanval op Trump?
Naast eventueel respect vanuit Trump’ s kant gaat het om nationale eenheid en het belang van een naar-waarheidsgetrouwe wereldorde. Buitenlandse media hekelen namelijk misschien Zelensky’s strategie, maar in eigen land stijgt zijn populariteit. Als jouw land wordt gekleineerd en jouw leider durft terug te vechten tegen een man waarvoor zelfs Europese leiders bang zijn, dan scoort dat.
Daarnaast lijken veel staatshoofden de gevolgen van alle leugens van Trump niet in te zien. De gedachte lijkt: "Ach, Trump zegt maar wat, laat ik er geen (of weinig) ruzie over maken." Maar een gemeenschappelijke waarheid is een voorwaarde voor een stabiele internationale orde. Door zich hier zo openlijk en fel tegen te verzetten, zet Zelensky een precedent.
Het belang van een gedeelde waarheid klinkt misschien dromerig, maar zonder die basis wordt de interpretatie van feiten een politiek wapen. Waarheidsverdraaiing stelt leiders in staat om verantwoordelijkheid te ontwijken, crises te herschrijven en hun macht te versterken. Dit ondermijnt samenwerking en maakt het bereiken – al dan niet het opstellen – van gezamenlijke doelen haast onmogelijk.
Zelensky is geen traditionele liberaal-democratische leider. Net als Trump lapt hij protocollen aan zijn laars. Hij valt Trump frontaal aan, maar accepteert toch concessies waarmee Trump thuis kan pronken. Zo voorkomt hij zowel gezichtsverlies als vredesperspectief.
Waar de Poolse president Duda Zelensky waarschuwde voor zijn retoriek en Trump typeerde als een man met "een sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor stabiliteit en vrede," zou Europa beter af zijn als het de tactiek van Zelensky volgt. Werk aan mondiale stabiliteit – maar aan eentje die nog een beetje tegen de Europese kant aanleunt.
03/12/2024
De internationale nationaliteitscrisis
Heel links Nederland was in rep en roer over Schoof, die het fenomeen "integratiecrisis" als oorzaak van de rellen in Amsterdam benoemde. Waar de één de ware oorzaak in het “gezelligheidsprobleem” ziet, verwijt de ander Schoof “feitenvrije zondebokpolitiek over de rug van alle Marokkaanse Nederlanders”. Terecht, wellicht. Maar deze kritiek, hoe legitiem ook, speelt onbedoeld in de kaart van de populist: in hun wereld is elk nieuws goed nieuws. Ook negatieve reacties versterken het frame van een crisis.
In plaats van direct te reageren op dergelijke uitspraken, zouden columnisten deze uitspraken als aanleiding moeten zien om de aandacht te verleggen naar een daadwerkelijk belangrijke verwante kwestie. Dat nationaliteitsrecht namelijk een crisis tegemoetkomt is niet onjuist, alleen zal het er niet zo uitzien als Schoof het voor zich ziet.
De wereld, en vooral West-Europa, wordt alleen maar diverser. Dit brengt met zich mee dat het in Alkmaar tegenwoordig makkelijker is om dim sum te vinden dan een bordje andijviestamppot. Maar achter deze culinaire verschuiving schuilt een bredere maatschappelijke dynamiek: in Dim Sum-restaurants ontmoeten mensen elkaar. Een Nederlands-Turkse jongen en een Frans-Amerikaans meisje – zomaar een voorbeeld – daten, bouwen een leven op, en delen niet alleen hun cultuur, maar ook hun nationaliteiten.
De vuistregel van nationaliteitsrecht is namelijk dat een kind het recht heeft op de nationaliteit van zijn ouders (artikel 6(1)(a) Europees Verdrag inzake nationaliteit). Dit verdrag verplicht staten meerdere nationaliteiten toe te staan aan indiviuduen als die deze bij geboorte hebben verkregen. Tegelijkertijd laat het landen vrij om zelf te bepalen hoe ze omgaan met burgers die vrijwillig een andere nationaliteit aannemen. Het enige wat expliciet wordt geregeld voor individuen met meerdere nationaliteiten is dat ze maar één keer militaire dienstplicht hoeven te vervullen.
Het verdrag is gebaseerd op principes die al in 1930 zijn vastgelegd in het Verdrag nopens zekere vragen betreffende wetsconflicten inzake nationaliteit. Destijds was de wereld veel homogener: in veel verdragsstaten was het al controversieel als protestanten met katholieken trouwden. Een wereld waarin intercontinentale huwelijken en gemengde identiteiten de norm worden, was ondenkbaar.
Als kosmolopoliet wil ik natuurlijk geen loos alarm slaan. Was dit niet juist onze droom? De verwezenlijking van het vervagen van grenzen. Toch plaats ik kanttekeningen bij de huidige nationaliteitsregels.
Nationaliteiten zijn niet slechts symbolen van identiteit; ze zijn ook dragers van privileges. Een nationaliteit bepaalt waar je kunt wonen, werken, reizen en toegang hebt tot sociale voorzieningen. Kinderen die met meerdere nationaliteiten worden geboren, bezitten daardoor vaak meer rechten en mogelijkheden dan kinderen met slechts één nationaliteit, afhankelijk van de combinatie van paspoorten.
In onze diversifiërende wereld neemt namelijk zowel het aantal kinderen met meerdere nationaliteiten als de hoeveelheid nationaliteiten per kind exponentieel toe.
Laten we mijzelf als voorbeeld nemen. Ik heb een Franse vader en een Ecuadoriaans-Nederlandse moeder waardoor ik drie nationaliteiten bezit. Als ik kinderen krijg met iemand die twee nationaliteiten heeft, zullen zij recht hebben op vijf nationaliteiten. Stel dat mijn kinderen op hun beurt trouwen met partners die elk een extra nationaliteit bezitten. Hun kinderen hebben dan recht op zes nationaliteiten. Ga zo door, en je kunt je een toekomst voorstellen waarin mijn achterkleinkinderen aanspraak maken op een dozijn nationaliteiten.
Hoewel dit in kosmopolitische oren klinkt als een droom van grenzeloze verbondenheid, moeten juist mensenrechtenvoorvechters deze problematiek aankaarten. Waarom zou het ene kind met één nationaliteit worden geboren en het andere met acht? Wat zegt dit over de gelijkheid van burgers binnen hetzelfde juridische systeem? Nationaliteit, de ooit zo eenvoudige juridische categorie, begint een complex en ondoorzichtig netwerk van privileges te worden.
Het is tijd dat overheden en beleidsmakers deze discussie aangaan. Tot dan ligt de taak bij ons, columnisten, om dit vraagstuk uit te diepen. In plaats van almaar in de val van de populist te lopen, en die de spotlight te geven, moeten we de aandacht richten op de fundamentele ongelijkheid binnen het nationaliteitsrecht om dit systeem aan te passen aan de realiteit van een steeds diverser en globaler Europa.
07/11/2024
Geweld als een vorm van communicatie
Donderdagavond zijn heftige gewelddaden gepleegd door een georganiseerde groep jongeren die uit was op gerechtigheid of wraak; hun ware motief zal nog naar voren komen uit de onderzoeken naar de 62 gearresteerden die ongetwijfeld zullen volgen. Want laat ik daarmee beginnen, de daden van donderdagnacht waren criminele daden en het is terecht dat de daders hiervoor zijn opgepakt. Niettemin zijn criminele daden soms wel te begrijpen en dat waren de daden van donderdag ook. Waar hedendaagse politici elk mediaoptreden zien als een mogelijkheid tot politiek gewin is het logisch dat Wilders ze allemaal wil denaturaliseren en van Baarle juist enkel aandacht geeft aan de islamofobe en oorlogsverheerlijkende leuzen van een groep Maccabi supporters. Dit laatstgenoemde feit is een onderdeel om de motieven te begrijpen, maar zoals Halsema duidelijk zei: provocatie kan nooit geweld verantwoorden. Echter, verwijzingen maken naar Pogroms is ook niet goed te praten. Meerdere historici en een vooraanstaand analist van de Crisis Group reageerde snel door dit duidelijk te maken. Pogroms waren georganiseerde massaterreur waar diefstal, moord en verkrachting onderdeel van was. De Staat kneep toen juist een oogje dicht bij de geweldplegingen.
Het belangrijke onderscheid tussen begrijpelijke motieven voor gerechtvaardigd verzet en de handelingen van dat verzet, wordt niet enkel (al dan niet bewust) genegeerd door politici op rechts en links, maar ook door analisten van de oorlog in Gaza wat betreft de handelingen van Hamas op 7 oktober. Waar de ene kant blijft hameren op het recht van de Palestijnen op verzet blijft de andere kant hameren op de verkrachting en moord van onschuldige burgers wat een (oorlogs)misdaad is. Hoewel deze twee kampen het niet zullen erkennen, lijkt het mij enorm handig als het niet-betrokken midden benadrukt dat beide standpunten correct zijn. Dit komt door de distinctie in het oorlogsrecht tussen wanneer geweld gerechtvaardigd is (ius ad bellum) en wat de regels zijn over hoe je het geweld pleegt (ius in bello). Israël bezet Illegaal Palestijns grondgebied op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza en daardoor heeft het Palestijnse volk het recht op al dan niet gewelddadig verzet. Het moment dat een groep eenmaal over gaat tot het plegen van geweld gelden onder anderen de principes als proportionaliteit en het voorkomen van burgerslachtoffers.
7 oktober hadden Palestijnen het recht om al dan niet gewelddadig verzet te plegen, echter de handelingen van het verzet hebben de grenzen van de proportionaliteit flink overschreden. Daarmee heeft Hamas oorlogsmisdaden begaan waar een onderzoek naar is gestart door de aanklager van het Internationaal Strafhof. Niettemin, behoudt het Palestijnse volk ook nu nog het recht op verzet omdat het, met of zonder oorlog in, Gaza illegaal onderdrukt wordt.
Dit onderscheid kan toegepast worden op alle vormen van verzet, ook die van 7 november 2024 in Amsterdam. Het is begrijpelijk dat een groot deel van de bevolking zich niet gehoord voelt door de politiek met betrekking tot de oorlog in Gaza wat versterkt wordt doordat ze niet mogen protesteren op de locatie waar ze willen tegen de komst van een nationalistisch Israëlisch voetbalteam, waarvan een groep Palestina vlaggen van ramen trokken en deze verbrandden en later anti-Arabische leuzen zingen waarin ze de Gazaoorlog verheerlijken, leuzen die onderdeel zijn van lied waarin gezongen wordt over het niet meer bestaan van scholen in Gaza omdat er geen kinderen meer zijn. Hierdoor heeft deze groep ook het recht op een vorm van verzet, wat ook ongehoorzaam mag zijn richting de overheid. De uitingen van dit verzet waren niettemin criminele gedragingen, waarbij onrechtmatig gegeneraliseerd is door zowel alle Maccabi fans verantwoordelijk te houden voor de daden die sommigen van hen begingen als voor de oorlog in Gaza. Hiermee begaan de geweldplegers van 7 november 2024 dezelfde fout waarvan zij het Israëlische kabinet beschuldigen wanneer die het Palestijns volk verantwoordelijk houdt voor de terreurdaden van Hamas.
De gewelddaden van 7 november 2024 in Amsterdam, evenals de gewelddaden in Gaza, tonen het gevaar van het vervallen in collectieve schuld en wijzen op de complexe en vaak pijnlijke interactie tussen geweld en communicatie. Te pas en te onpas worden nu vergelijkingen gemaakt met de jaren dertig. In die tijd werden hele gemeenschappen verantwoordelijk gehouden voor de (vermeende) daden van enkelen, wat resulteerde in gewelddadige, politiek gemotiveerde terreur. Door nu de gebeurtenissen in Amsterdam te vergelijken met pogroms, maken politici een fundamentele fout: ze negeren feiten en de complexiteit van verzet waarmee ze juist de verdeeldheid en politieke onrust die destijds aan pogroms ten grondslag lagen versterken. We moeten voorkomen dat we vervallen in collectief schulddenken of eenzijdige analyses; in plaats daarvan moeten we het onderscheid tussen een gerechtvaardige zaak en een onrechtvaardige verwezenlijking daarvan aanhouden om eerlijk en constructief bij te dragen aan het pbulieke debat.
Gaza and the responsibility of aiding states
20/03/2024
The Dutch Attempt to Limit the Scope of Responsibility for Aiding or Assisting State in the Underlying Serious Breach of International Law by the Acting State
On 20 February 2025, the Netherlands took part in the public hearing at the ICJ in the request for an advisory opinion on the Legal Consequences arising from the Policies and Practices of Israel in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem. Its representative did not to go into the details of the occupation but rather he gave a very theoretical seminar on the right to self-determination, the use of force, and the responsibilities of all states when a state is in serious violation of peremptory norms of international law. He stated that the right to self-determination has a peremptory character, that the use of force can sometimes be exercised in the struggle for self-determination as well as that occupation can be a legitimate response to an armed attack as an exercise of the right to self-defence.
These were all valid points, however, once the responsibilities that could arise for other states aiding or assisting the maintenance of a situation stemming from a breach of a peremptory norm were discussed the argument took a turn I did not deem legally plausible.
The Netherlands discussed the applicability of the Articles on State Responsibility for International Wrongful Acts (ARSIWA), of which article 41 states that: 'No State shall recognize as lawful a situation created by a serious breach within the meaning of article 40, nor render aid or assistance in maintaining that situation.’ The Netherlands continued issuing the following interpretation of the implementation of this rule. It stated that rendering unlawful aid or assistance does not give rise to international responsibility for the underlying serious breach of international law; it merely incurs responsibility for the unlawful aid or assistance on its own.
This is a very strict interpretation of the wording of article 41 ARSIWA and contrary to article 16 of ARSIWA. Article 16 states that 'a State which aids or assists another State in the commission of an internationally wrongful act by the latter is internationally responsible for doing so if: (a) that State does so with knowledge of the circumstances of the internationally wrongful act; and (b) the act would be internationally wrongful if committed by that State.' Article 41 prohibits states from aiding to maintain a situation created by a serious breach of international law.
In the case of the Dutch example, the breach is one of a peremptory norm, non-derogable obligations of international law. Maintaining such a situation must, therefore, also be a serious breach of international law. If not, a state that breached a peremptory norm, the gravest violation of international law, could just argue its violation is over and therefore its responsibility as well. The International Law Commission (ILC) states in the commentary on the draft articles on ARSIWA that article 41 should be read in connection with Article 16. As such, to understand to what extent an aiding and abetting state, in the meaning of article 41, is responsible for the underlying crime one must examine article 16 of ARSIWA.
The wording of article 16 does not clearly state what the responsibility is of the aiding and assisting state, only that it is responsible 'in doing so'. However, the International Law Commission's draft commentary on article 16 makes this clear. ‘In such a case, the assisting State will only be responsible to the extent that its own conduct has caused or contributed to the internationally wrongful act.’ Thus, an aiding state is responsible to the extent that its actions facilitated the commission of the crime. This is contrary to the claim of the Netherlands that an aiding state cannot, categorically, be responsible for the underlying wrongful act, merely for the unlawful aiding.
More generally, the assertion of the Netherlands is difficult to follow. It seems that it understands responsibilities stemming from aiding or assisting a wrongful act, as separate from the wrongful act. However, the connection to the wrongful act is the only reason the aiding and assisting is deemed wrongful under international law and thus why article 41 of ARSIWA exists. The term aiding or assisting implies by its wording a certain contribution to a wrongful act, it is always connected to an underlying act. This connection could be minimal or substantive. In a situation where aid is minimal the responsibility amounts to none. However, in the legal realm set forth by the Netherlands a state that grants army personnel to another state for the maintenance of a serious wrongful situation would not bear any responsibility. As if aiding or assisting happens in a vacuum and does not affect the underlying act and therefore does not incur responsibility for it.
To contextualise this statement, it should be understood in light of public interest litigations in countries that supply arms to Israel. Many of these cases are for strategic reasons limited to international arms trade conventions, as the ones in the UK and the Netherlands. These cases hinge on arguments that would hold these states, or heads of states, partly responsible, or even complicit, in serious breaches of international law. The fear that a court rules on their responsibility for international wrongful acts due to their assistance through supplying arms to Israel has as a result that arms supplying states try to bend the law into their favour. as an attempt to limit their responsibility. Only such a limitation on the responsibility of an aiding state in maintaining a situation resulting from a breach of a peremptory norm cannot be found in the law.
The ICJ will continue to hold public hearings until the end of the week. It will be interesting to view whether other arms-supplying states will grant a similar argument as the Dutch representative has set forth or if they deviate. Furthermore, the interest for other states to contribute to this advisory opinion proceedings shows how important this opinion will be for the war in Gaza. As the request for the advisory opinion was brought before the war started the question is whether the Court shall consider the ongoing war as part of Israel’s policy and practices on the occupied Palestinian territory, or whether it will merely rule on the illegal settlements in the West Bank. The Court’s opinion could impose important consequences to how other states will approach the war.
07/07/2024
A “business as usual” approach to democratically backsliding countries in North Africa like Egypt and Tunisia?
EU’s development policy throughout its existence has often been labelled as neo- or post-colonial. There have been clear power asymmetries between the EU granting aid and developing countries receiving it. Often this aid was conditioned on the furthering of democratic processes such as human rights protection and free elections. This power imbalance was perceived as a method for European states to maintain an influence over domestic politics in former colonies. While the desirability of such a development policy can be debated, what it has been replaced with is even worse. Nowadays the EU pays third states, through economic cooperation, to execute human rights violations that the EU is afraid to carry out.
The EU responded to the post-colonial critiques of recipient states and decided to change its rhetoric from development to partnerships, in the name of a supposed mutual dependency. As the EU is in a state of “migration crisis” it has concluded multiple memoranda of understanding (MoU) with different countries along the main migratory routes towards the EU. It is common knowledge that these “migratory” routes are not mainly used by migrants but by refugees fleeing from conflict or persecution who deserve protection. Since this switch to “partnerships”, two noticable deals have been struck.
In 2020, the EU extended the EU-Libya MoU. It is an economic agreement which includes articles on the cooperation to tackle problem of “irregular migration”. This has amounted to 32000 migrants having been intercepted at sea and returned to Libya in 2021, where these returned migrants are being held in detention camps. Vulnerable people face torture, forced labour, rape and blatant murder without any form of accountability.
Knowledgeable of this, in July of 2023, the EU signed a MoU with Tunisia, which was harshly criticized by the European Parliament. Beyond Ursula von der Leyen overstepping her competences as Commission president, the content of the deal was highly contentious. This so-called economic agreement contains a migratory clause with large repercussions. Tunisia is set to receive around a hundred million euros to strengthen its border security, with its agencies trained and funded by the EU – agencies that have been documented to abandon migrants at the Libyan boarder, leaving them in the desert without any means to survive. This occurs while Saied, Tunisia’s head of state, publicly dehumanises black migrants and claims that refugees do not bear rights at all. Dependency clauses on democratic reforms are omitted in the deal, likely due to Saied’s clear rejection of measures resembling democratic safeguards. Saied has amended the constitution to undermine judicial independence, severely curtailed freedom of expression, and silenced political opponents.
Whereas in neocolonial times policy was dependant on general political influence, and imposing rule of law developments. Now development is conditioned on aiding sinister European migration policies to keep migrants out at any cost. The EU has opted to strike agreements with autocratic regimes to enforce policies that the EU itself is prohibited from implementing under its international obligations.
Criticism of the EU's neocolonial development policies is justified. However, those initiatives, despite their flaws, still aimed to promote democratic reforms and human rights in recipient countries. The EU's current approach, by contrast, not only abandons these principles but actively undermines them by outsourcing human rights violations to autocratic regimes. Don’t buy these new “development partnerships”. If the EU truly seeks to forge equitable partnerships, it must find a way to finally uphold its core values and assist partner countries in upholding them as well.